-
1 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
2 un travers de doigt
un travers de doigt -
3 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
4 Fingerbreit
Fingerbreit〈m.; Fingerbreit, Fingerbreit〉♦voorbeelden:1 (um) keinen Fingerbreit von einem Standpunkt abgehen • geen vingerbreed van een standpunt afwijken
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский